Herkomstonderzoek naar museale collecties in verband met roof, confiscatie of gedwongen verkoop in de periode 1933-1945

menu Skip over navigation | Sla menu over

Rapport Museale Verwervingen 1940-1948

Richtlijn museale verwervingen 1940-1948

De Commissie Museale Verwervingen heeft, onder andere in navolging van een protocol dat is opgesteld door de Amerikaanse Association of Art Museum Directors (AAMD), ook het initiatief genomen tot het opstellen van een richtlijn. Met de richtlijn wil de NMV de Nederlandse musea een handreiking bieden voor de omgang met museale voorwerpen van twijfelachtige herkomst, met name voorwerpen die in de oorlogsperiode zijn verhandeld dan wel zijn verworven. De richtlijn geeft aan hoe om te gaan met deze voorwerpen die reeds in bezit zijn van musea, maar ook met toekomstige verwervingen en bruiklenen, zowel uit binnen- als buitenland.

Met betrekking tot toekomstige verwervingen kan de richtlijn gezien worden als een praktische aanvulling op de Gedragslijn voor museale beroepsethiek (NMV, 1991):

  • artikel 3.1.C: ‘De aanwinsten behoren een deugdelijk bewijs van herkomst te hebben. (…)’;
  • artikel 3.2.C: ‘Een museum mag een voorwerp niet verwerven door handel, schenking, legaat of ruil, als het bestuur en de verantwoordelijke functionaris er niet zeker van zijn dat het museum een deugdelijk bewijs van herkomst kan verkrijgen bij het voorwerp in kwestie. (…)’;
  • artikel 3.2.E: ‘Indien nodig en mogelijk behoren bovenstaande regels ook toegepast te worden bij het accepteren van bruiklenen.’

 

Richtlijn Museale Verwervingen 1940 - 1948

De richtlijn heeft betrekking op die museale voorwerpen die in de periode 1940 - 1948 van bezitter zijn gewisseld. De periode 1940 - 1948 is slechts richtinggevend; het kan zijn dat reeds vóór 1940 of na 1948 onrechtmatige handelingen hebben plaatsgevonden waarop de richtlijn betrekking heeft.

De richtlijn heeft betrekking op museale voorwerpen waarbij de oorspronkelijke eigenaars onvrijwillig bezitsverlies hebben geleden. Tot onvrijwillig bezitsverlies worden naast de situatie waarin door de eigenaars niet is meegewerkt aan het bezits­verlies, ook die gevallen gerekend waarin wel zodanige medewerking is verleend die echter tot stand kwam onder dwang, bedreiging of onbehoorlijke invloed vanwege het Nazi-regime of de bezetter.

De richtlijn heeft geen betrekking op aanspraken ten aanzien waarvan in het verleden reeds een regeling is getroffen of enige vorm van rechtsherstel heeft plaatsgevonden. Slechts indien zich in een specifiek geval nieuwe feiten voordoen, die het rechtsherstel van destijds in een ander daglicht zetten, is heroverweging geboden.

In het geval een (vermeende) rechthebbende aanspraak maakt op een museaal voorwerp moet bedacht worden, dat er formeel juridisch gezien sprake kan zijn van verjaring. De redactie van de ter zake van aanspraken geldende richtlijn is echter zo gekozen dat in zeer bijzondere en/of schrijnende gevallen, in afwijking van een strikt juridische benadering, zo nodig recht gedaan kan worden aan verplichtingen van moraal en fatsoen.

In het geval het museum niet zelf eigenaar is van de collectie of onderdelen daarvan, doch deze voor een ander (bijvoorbeeld de staat) beheert, dienen de in de richtlijn voorziene maatregelen in nauw overleg met deze eigenaar getroffen te worden.

I Bestaande collecties

  1. Het museum is gehouden tot onderzoek naar de herkomst van alle bij het museum in bezit zijnde museale voorwerpen, waarbij het museum in het bijzonder nagaat of de voorwerpen in de periode 1940 - 1948 zijn verhandeld dan wel verworven.
  2. Van alle museale voorwerpen wordt geregistreerd wat de uitkomsten zijn van dit onderzoek. De geregistreerde gegevens zijn op verzoek ter inzage voor alle belangstellenden tenzij dwingende omstandigheden nopen tot selectieve
    vrijgave van informatie.
  3. Indien gerede twijfel bestaat over de herkomst van een museaal voorwerp gezien de betreffende periode stelt het museum een grondig onderzoek in om zoveel mogelijk gegevens te achterhalen.
  4. Het museum meldt alle gevallen waarbij er gerede twijfel over de herkomst bestaat aan de Inspectie Cultuurbezit.
  5. Indien komt vast te staan dat de herkomst elementen bevat die duiden op een onrechtmatige en/of discutabele verhandeling dan wel verkrijging in de betreffende periode neemt het museum, met inachtneming van de specifieke omstandigheden van het geval, de noodzakelijke maatregelen om tot een
    redelijke en billijke beslissing te komen over het eigendomsrecht.
  6. In het geval de oorspronkelijke eigenaar(s) of zijn rechts­opvolgers onbekend zijn doet het museum alles wat redelijkerwijs in zijn vermogen ligt om de identiteit van deze personen te achterhalen.
  7. In het geval van een claim van derden ten aanzien van museale voorwerpen die in de betreffende periode zijn verhandeld dan wel verworven, zal het museum na melding van de claim bij de Inspectie Cultuurbezit een nader onderzoek instellen en conform het gestelde onder 1.5 tot een uitspraak komen.

II Verwervingen

  1. Het museum is gehouden tot onderzoek naar de herkomst van museale voor­werpen die het door koop, bruikleen, schenking, legaat of anderszins in bezit wil krijgen, waarbij het museum in het bijzonder nagaat of de voorwerpen in de periode 1940 - 1948 zijn verhandeld.
  2. Van alle museale voorwerpen die nieuw zijn verworven, wordt geregistreerd wat de uitkomsten zijn van dit onderzoek.
  3. Indien gerede twijfel bestaat over de herkomst van een te verwerven voorwerp, gezien de betreffende periode, stelt het museum een grondig onderzoek in om zoveel mogelijk gegevens te achterhalen.
  4. In het geval onduidelijkheid blijft bestaan over de herkomst en er daarenboven gerede twijfel is over het verblijf of bezit van het voorwerp in de periode 1940 - 1948 ziet het museum, onder vermelding aan de aanbieder van de redenen, af van het verkrijgen van het voorwerp.

III Bruiklenen

  1. Het museum streeft ernaar geen museale voorwerpen in tijdelijk bruikleen te nemen waarvan vaststaat dat de herkomst, gezien de betreffende periode, twijfelachtig is en er geen rechtsherstel heeft plaatsgevonden in de zin van het bepaalde onder I.5.
  2. Bij bruikleenaanvragen van museale voorwerpen waarvan vaststaat dat de herkomst, gezien de betreffende periode, twijfelachtig is, wijst het museum bruikleenaanvrager op deze omstandigheid.

Contactadres

De Inspectie Cultuurbezit fungeert op dit moment als het kennis- en adviescentrum.
Inspectie Cultuurbezit
Prinsessegracht 31
2514 ap Den Haag
t 070 302 81 20, f 070 365 19 14
e-mail: insp@cultinsp.minocw.nl
website: www.minocw.nl/cu­.insp/