Herkomstonderzoek naar museale collecties in verband met roof, confiscatie of gedwongen verkoop in de periode 1933-1945

menu Skip over navigation | Sla menu over

Hoe is het onderzoek in zijn werk gegaan?

Hoe is het onderzoek Museale Verwervingen vanaf 1933 precies in zijn werk gegaan?

Herkomstonderzoek vindt plaats in twee fasen. Allereerst kijkt een museum of in haar collectie voorwerpen te vinden zijn waarvan de herkomst niet helder is. In de tweede fase wordt scherp gekeken naar voorwerpen die vragen oproepen.

Inventarisatie

In de eerste fase maken de musea een onderverdeling in verwervingsperioden: 1933–1940, 1948–1954 en 1955-heden. Alleen voorwerpen met zogenaamde ‘herkenningswaarde’ komen voor onderzoek in aanmerking. Het gaat dan voornamelijk om werken als schilderijen, tekeningen, zilveren voorwerpen en meubels van bijzonder belang. Joodse rituele voorwerpen moeten altijd onderzocht worden. Hiervan heeft de Museumvereniging een lijst gemaakt die musea kunnen raadplegen. Werken die verworven zijn voor 1933 of die gemaakt zijn na 1945 worden niet in het onderzoek betrokken. Voor dit onderzoek in de eerste fase worden onder meer eigen archieven, jaarverslagen, oude registratiekaarten, het aanwinstenregister en oud-medewerkers van het museum geraadpleegd. De musea kijken ook zorgvuldig naar de werken zelf. Etiketten of aantekeningen op de achterzijde van het object, zoals een cijfer dat verwijst naar een veilingnummer, kunnen aanwijzingen zijn. Musea richten zich vervolgens specifiek op kenmerken die in het bijzonder relevant zijn gelet op de verwervingsperiode. Werken verworven tussen 1933 en 1940 bij Duitse veilinghuizen of kunsthandels, of later in door Duitsland bezette gebieden als Oostenrijk, krijgen bijvoorbeeld speciale aandacht. Dat geldt ook voor stukken die zijn verworven tussen 1949-1952 op de veilingen waar de Stichting Nederlands Kunstbezit werken inbracht waar zij geen rechtmatige eigenaar voor konden vinden.

Specifiek herkomstonderzoek

Na deze voorselectie begint fase 2 en wordt op problematische objecten ‘ingezoomd’. Er wordt onderzocht of in het geval van deze werken inderdaad onvrijwillig bezitsverlies heeft plaatsgevonden. Hiervoor wordt overleg gevoerd met het Projectteam Museale Verwervingen. Het Projectteam doet vaak zelf in meer specifieke archieven onderzoek en stelt haar kunsthistorische expertise in dienst van het museumonderzoek.
Sommige kunstmusea maken geen onderdeel uit van het onderzoek. Redenen zijn bijvoorbeeld dat een museum alleen beschikt over moderne kunst van na 1945, of dat het museum alleen over generieke voorwerpen zoals tegeltjes beschikt. Deze generieke voorwerpen kunnen niet herleid worden tot een specifieke eigenaar, omdat ze in grote series zijn gemaakt en geen herkenningswaarde hebben. Voor ruim 400 musea geldt dat zij om deze of andere legitieme redenen niet hebben deelgenomen aan het herkomstonderzoek.